Meer dan vijftig jaar geleden verkondigde de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stoutmoedig de inherente waardigheid en de gelijke rechten van alle leden van de mensenfamilie. Geleid door het visioen van gelijkwaardigheid voor allen, legt de Verklaring het fundamentele recht van ieder mens op vrijheid van denken, geweten en religie vast. Ondanks het feit dat de internationale geme enschap deze Verklaring unaniem (1) aannam en deze gecodificeerd werd in volgende instrumenten van het internationaal recht (2), is de wereld getuige van voortdurende intolerantie en discriminatie gebaseerd op religie of overtuiging, de toename van geweld uit naam van religie, de manipulatie van religie in het belang van politieke ideologie en toenemende spanningen tussen religie en staatspolitiek. (3) Het opkomende tij van religieus extremisme heeft deze ontwikkelingen aangewakkerd en bedreigt de veiligheid, de menselijke ontwikkeling en de vredesinspanningen. Wijdverspreide schendingen van dit recht – waarvan vrouwen en minderheden het vaakst slachtoffer zijn – bleven voortduren. Vanwege de verwevenheid van de mensenrechten hebben zulke schendingen ook andere rechten in gevaar gebracht, onder andere, het recht op onderwijs, werk, vreedzame vergadering, burgerschap, politieke deelname, gezondheid, en bij tijden het leven zelf. Inderdaad, de belofte van de vrijheid van religie of overtuiging voor allen blijft een van de meest betwiste en urgente mensenrechten van onze tijd.
De vrijheid om er zelfgekozen overtuigingen op na te houden en deze te veranderen is van centraal belang voor de ontwikkeling van de mens, omdat het de persoonlijke zoektocht naar zingeving mogelijk maakt – een kenmerkende drang van het menselijk geweten. Dus juicht de Bahá’í International Community de recente inspanningen van de Verenigde Naties toe om in hun conceptuele kader en hun beoordeling van menselijke ontwikkeling culturele en religieuze vrijheden op te nemen. (4) Even zo belangrijk is het, dat de Verenigde Naties de interactie hebben bevestigd van ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten en fundamentele vrijheden (5), en daarmee de weg hebben bereid voor een ernstig heronderzoek van de rol van de vrijheid van denken, geweten en religie in het streven naar een vreedzame, voorspoedige en rechtvaardige samenleving.
Als een wereldwijde religieuze gemeenschap die het geweten van de mens als heilig beschouwd en de persoonlijke, onafhankelijke zoektocht naar waarheid aanmoedigt, dringen wij er bij de Verenigde Naties op aan ernstig aandacht te besteden aan vier cruciale en tot nu toe veronachtzaamde kwesties die met het recht op vrijheid van religie of overtuiging te maken hebben:
1) het recht om van geloof of overtuiging te veranderen;
2) het recht zijn overtuiging aan anderen mee te delen;
3) de verantwoordelijkheden van de internationale gemeenschap en nationale regeringen ten opzichte van gemarginaliseerde en vreedz aam georganiseerde religieuze gemeenschappen;
4) de verantwoordelijkheden van religieuze leiders inzake de bevordering en bescherming van het
Wij zullen elk vraagstuk achtereenvolgens behandelen en afsluiten met aanbevelingen voor het werk van de Verenigde Naties op dit terrein.
1. Het recht om van religie of overtuiging te veranderen
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens verklaart in Artikel 18 nadrukkelijk: “Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie; dit recht omvat tevens de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn privé-leven zijn religie of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften .”(6) Aan het recht om van religie of overtuiging te veranderen is de status verleend van een niet derogeerbaar recht – een recht dat onvoorwaardelijk beschermd wordt en op geen enkel moment onderworpen is aan regeringsbepalingen . (7) De bijzondere mate van bescherming die aan dit recht is toegekend geeft weer welke plaats het inneemt in de bescherming van de waardigheid van de men s. Meer nog, de persoonlijke zoektocht naar waarheid en zingeving is een activiteit die uiterst nauw met het menselijk geweten verbonden is en met het verlangen de wereld met eigen ogen te zien en haar te begrijpen via de eigen vermogens van waarneming en intelligentie. Als zodanig is het onlosmakelijk verbonden met alle facetten van menselijke ontwikkeling.
Onder druk van staten die het er niet mee eens waren, werd in daaropvolgende verdragen van de Verenigde Naties echter minder krachtige taal gebruikt om dit recht te definiëren en slaagde men er niet in om de ondubbelzinnige standaard, die door de Verklaring was ingesteld, te handhaven . (8) Zelfs de Verklaring inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Onverdraagzaamheid en Discriminatie op Grond van Godsdienst of Overtuiging, die door de Algemene Vergadering van 1981 werd uitgebracht, bevestigt niet uitdrukkelijk het recht om van religie of overtuiging te veranderen. (9) In de tot op heden wellicht meest uitgebreide formulering van dit recht, heeft de Commissie voor de Rechten van de Mens vastgesteld dat de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, de vrijheid om voor zijn overtuigingen uit te komen, geen dwang in religieuze kwesties, en geen discriminatie op basis van religie, essentiële onderdelen zijn van dit recht zoals het in de Verklaring is bepaald. (10) Naast jurisprudentie van de Verenigde Naties, zijn er uit mondiale conferenties en bijeenkomsten in de afgelopen 15 jaar vrijwel universeel toezeggingen voortgekomen om de vrijheid van religie en overtuiging te bevorderen en te respecteren. (11) Als ondertekenaars van de Universele Verklaring en daaropvolgende verdragen en mondiale verplichtingen, dragen regeringen de eerste verantwoordelijkheid om de voorwaarden te scheppen, te beschermen en te bevorderen, die noodzakelijk zijn voor het genieten van de vrijheid van geweten, religie of overtuiging.
2.Het recht om zijn religie of overtuiging te onderwijzen
Nauw verbonden met de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, is de vrijheid om deze overtuigingen met anderen te delen. Binnen het grote scala van activiteiten die potentieel vallen onder het recht om voor zijn religie of overtuigingen uit te komen, is vooral het recht om zijn religie of overtuiging te onderwijzen omstreden. (12) Terwijl de Verklaring oproept tot de onvoorwaardelijke bescherming van het ‘interne’ recht op vrijheid van religie, is het ‘externe’ recht om zijn overtuigingen uit te dragen aan beperkingen onderworpen: het is regeringen toegestaan aan dit recht grenzen te stellen om “te kunnen voldoen aan de rechtvaardige eisen van moraliteit, openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische samenleving”. (13) Deze speelruimte die aan landen is gegeven, is echter te vaak misbruikt om minderheidsgroeperingen te onderdrukken en heeft vragen opgeroepen over wat legitiem ingrijpen van de overheid in uitingen van religie of overtuiging inhoudt.
bepaalde tradities te behouden en de rechten van de bevolkingsgroepen die het doelwit zijn te beschermen, toch is het recht op vrijheid van religie of overtuiging noodzakelijkerwijs afhankelijk van de blootstelling aan nieuwe ideeën en het vermogen informatie te gev en en te ontvangen. (14) Beperkingen op grond van het ‘handhaven van de openbare orde’ en ‘moraliteit’ zijn ook aanzienlijk ruim toegepast op een wijze die strijdig is met het principe van non-discriminatie. (15) In het bijzonder hebben niet -democratische en theocratische landen herhaaldelijk dit soort beperkingen zonder bewijslast uitgevaardigd, en riepen daarbij niet alleen twijfel op aan hun interpretatie van dit recht maar ook aan hun bescherming van er mee verbonden rechten en vrijheden, zoals het recht op werk en onderwijs en de vrijheid van spreken en vreedzame vergadering, om er slechts enkele te noemen. (16) Terwijl de mogelijkheid om beperkingen te stellen aan de vrijheid van religie of overtuiging zinvol kan worden toegepast, verergert het misbruik dat landen van deze restricties maken alleen maar de marginalisering van onderdrukte minderheden.
De bescherming van de vrijheid van religie of overtuiging moet ook de waakzaamheid inhouden om burgers te beschermen tegen de krachten van extreme orthodoxie. Het aanzetten tot geweld, extremisme of vijandigheid in naam van religie dient krachtig bestreden en onvoorwaardelijk veroordeeld te worden. (17) Op dezelfde wijze moeten landen consequent de gelijkwaardigheid van man en vrouw hooghouden als moreel principe en artikel van het internationaal recht, en acties veroordelen die in naam van religie aan vrouwen menselijke waardigheid en vrijheid van geweten onthouden. Tenslotte moet een preventieve strategie voor de lange termijn gebaseerd zijn op inspannin gen om kinderen en volwassenen in gelijke mate op te voeden en hen toe te rusten met leesvaardigheden en gelegenheden om iets te weten te komen over andere geloofssystemen. In een cultuur waarin onderwijs belangrijk is, zullen mensen die de geschriften van hun eigen religie en die van anderen kunnen lezen, die vrij zijn om vragen te stellen en daarover te discussiëren, en die in staat zijn deel te nemen aan het ontwikkelen en toepassen van kennis, beter voorbereid zijn om de krachten van onwetendheid en fanatisme tegen te gaan. (18)
3. Gemarginaliseerde religieuze minderhedenEen andere uitdaging waar landen vandaag de dag voor staan is het behoud van sociale cohesie en nationale eenheid bij een toenemend cultureel en religieus pluralisme. Vaak vormt de dreiging van sociale instabiliteit en gewelddadig protest het belangrijkste motief voor een land om aan de eisen van minderheden tegemoet te komen. Gemarginaliseerde groepen die herstel van hun rechten nastreven kunnen inderdaad gewelddadig worden en landen ertoe dwingen hun eisen in te willigen om sociale onrust en mogelijke bedreiging van de nationale veiligheid te voorkomen. Toch ontstaat door deze reactieve houding een gevaarlijk patroon dat op zichzelf een voorkeur voor geweld aanmoedigt, speciaal daar waar vreedzaam georganiseerde groepen ondervinden dat hun verzoeken herhaaldelijk worden genegeerd. Ze veroorzaakt een toename van de discriminatie daar waar groepen zich uitgesloten voelen op basis van religie en genegeerd als resultaat van geweldloze manieren om herstel te zoeken.
De acties van landen moeten daarom meer inhouden dan louter materiele en praktische overwegingen en geleid worden door de kracht van morele principes en de rechtsorde. Het belangrijkste van deze principes is dat van eenheid – op het lokale, nationale en mondiale niveau – gebaseerd op de vreedzame inschakeling van culturele diversiteit. Landen dienen achterhaalde ideeën over culturele homogeniteit en ideologische uniformiteit als garantie voor vrede en veiligheid los te laten en te komen tot het aanvaarden van een verscheidenheid aan identiteiten en overtuigingen, samengebracht onder de paraplu van rechtvaardige wetten en universele mensenrechten, als het fundament voor een hechte en voorspoedige samenleving.
4. Religieuze leidersDe verantwoordelijkheid om universele principes van vrijheid van geloof of overtuiging hoog te houden berust niet alleen bij landen maar ook bij religieuze leiders. In een wereld die geteisterd wordt door geweld en strijd in de naam van religie, dragen leiders van religieuze gemeenschappen een enorme verantwoordelijkheid voor het leiden van hun volgelingen in de richting van een vreedzaam samenleven en wederzijds begrip voor degenen die anders denken en geloven. Te vaak hebben zij die uit naam van religie handelen de vlammen van haat en fanatisme aangewakkerd en werden daardoor zelf het grootste obstakel op de weg naar vrede. Ondanks deze pijnlijke waarheid, getuigen wij van het feit dat de religies en godsdiensten van de wereld waarmee de meerderheid van de aardbewoners zich verbonden voelen, een uitgebreide, geestelijke, morele en beschavende erfenis hebben nagelaten, die nog steeds een leidende en steunende rol speelt in deze moeilijke tijden. Religies reikten inderdaad tot aan de wortel van de menselijke motivatie om onze visie uit te tillen boven een louter materiele opvatting van de werkelijkheid teneinde hogere ideeën van rechtvaardigheid, verzoening, liefde en onbaatzuchtigheid ten dienste van het algemeen welzijn te aanvaarden.
Gezien het belang van cultuur en religie in de vorming van motivatie en gedrag, is het duidelijk dat alleen wettelijke werkwijzen niet de betrokkenheid en het wederzijds begrip zullen opwekken die nodig zijn om een cultuur van vreedzame co-existentie in stand te houden. De rol van religieuze leiders als partners – in woord en daad – in het scheppen van een cultuur van respect voor menselijke waardigheid en vrijheid van geweten, religie of overtuiging, kan niet genoeg benadrukt worden. Historische krachten dagen nu ieder gelovig mens uit in zijn of haar eigen heilige geschriften de geestelijke principes vast te stellen die een antwoord geven op de moeilijke vragen die worden opgeworpen door een tijdperk dat hongert naar eenheid en rechtvaardigheid in de aangelegenheden van de mensheid. In deze gezamenlijke onderneming, gebaseerd op begrip van de aangeboren waardigheid, verstand en geweten van elk mens, moeten religieuze leiders de heiligheid van het menselijk geweten hooghouden en aan iedere persoon onvoorwaardelijk de vrijheid schenken om naar de waarheid te zoeken.
AanbevelingenWij roepen de Verenigde Naties op ondubbelzinnig te bevestigen dat een persoon het recht heeft om onder internationale wetgeving van zijn of haar geloof te veranderen. De Algemene Vergadering kan het Internationaal Gerechtshof, onder Artikel 96 van het Handvest van de Verenigde Naties, verzoeken een advies uit te brengen inzake de kwestie van vrijheid van religie of overtuiging. In het bijzonder kan het Hof worden gevraagd of het principe van de vrijheid van religie of overtuiging de status van jus cogens, internationaal gebruiksrecht, heeft verkregen of louter aan de interpretatie van elk land is overgelaten. Een dergelijke opheldering zou helpen om de misleidende interpretaties van dit recht uit de weg te ruimen en morele kracht verlenen aan de veroordeling van tactieken en praktijken die het principe van non- discriminatie in kwesties van religie of overtuiging schenden.
Na deze opheldering dienen concrete acties – onderzoekend, wettelijk en uitvoerend – te volgen. Als eerste zijn onderzoek en analyse nodig om de minimum maatstaven vast te stellen voor het voldoen aan de internationale wetgeving en indicatoren te ontwikkelen die de mate van aan- of afwezigheid van vrijheid van religie of overtuiging aanduiden. Een jaarlijks wereldrapport, door de Verenigde Naties opgesteld, dat de staat van deze vrijheid in de hele wereld beoordeelt zou het substantiëler maken en vergelijkingen in tijd en van geografische regio’s vergemakkelijken. (19)
De Verenigde Naties moeten religieus extremisme in zijn geheel en eenduidig beschouwen als een hoofdobstakel in vredesprocessen. (20) Terwijl de Verenigde Naties religieuze onverdraagzaamheid en vervolging hebben afgekeurd, hebben zij geaarzeld om religieus extremisme dat gewelddadige en terroristische acties stimuleert te erkennen en krachtig te veroordelen. (21) Daar vrouwen vaak de zwaarste last dragen van religieus extremisme en daaruit voortvloeiende schendingen van menselijke vrijheden, zou de Commissie voor de Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen moeten overwegen een commentaar te formuleren over kwesties die met de vrijheid van religie of overtuiging van vrouwen te maken hebben. (22)
Wij steunen de oprichting van een Mensenrechten Raad met het oog op het herstellen van de voorrang van de mensenrechten zoals deze in het Handvest van de Verenigde Naties is uiteengezet. Daarnaast zou de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens stappen moeten ondernemen om de rol van de Speciale Rapporteur voor de Vrijheid van Religie te versterken en de fondsen voor haar mandaat te vergroten om een betere controle van trends op wereld- en landelijk niveau mogelijk te maken. (23) Er van uitgaande dat het mandaat van de Speciale Rapporteur één van de belangrijkste middelen is om kwesties van religieuze vrijheid onder de aandacht van de Verenigde Naties te brengen, bevelen wij aan dat er meer aandacht wordt geschonken aan de toepassing van aanbevelingen die door de Speciale Rapporteur naar voren worden gebracht. De Hoge Commissaris kan overwegen het mandaat van de Speciale Rapporteur uit te breiden van het strikt rapporteren van schendingen naar het tevens toevoegen van rapporten over de inspanningen die landen doen om haar aanbevelingen toe te passen. In het algemeen zouden de rapporten van de Rapporteur in belangrijke mate profiteren van een degelijker en interactief debat tussen de Rapporteur en de landen in kwestie. Van hun kant zouden landen, naast samenwerking met de mensenrechtenorganen van de Verenigde Naties, elk bezoek dat door de Speciale Rapporteur wordt aangevraagd moeten toestaan en zich moeten inspannen om volledig aan haar onderzoeksbehoeften tegemoet te komen.
Met de erkenning dat vrijheid, ontwikkeling en veiligheid in de huidige wereld onderling afhankelijk zijn, hebben de Verenigde Naties de weg bereid voor een gepast heronderzoek van het universele recht op vrijheid van religie of overtuiging, van de rol die het speelt in de menselijke ontwikkeling en de middelen om het te beschermen. In een poging een betekenisvol debat en noodzakelijke actie te bevorderen, hebben we de standaard van gelijkwaardigheid zoals deze in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is verwoord, onder de aandacht gebracht en de gevolgen daarvan voor de opbouw van een cultuur die respect toont voor de waardigheid en het geweten van elk mens. Wij geloven dat de bescherming van het recht op vrijheid van geweten, religie en overtuiging niet slechts een wettelijk kwestie of een praktische noodzaak is. Het maakt deel uit van een veel grotere en in wezen geestelijke onderneming om houdingen en gewoonten te vormen die het menselijke potentieel tot uiting en tot bloei laten komen. De menselijke geest, begiftigd met verstand en geweten, moet vrij zijn om naar waarheid te zoeken en te geloven.
BIC Document #05-10011 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens , V.N. Doc A/810 at 71(1948). New York: United Nations. De Verklaring werd zonder tegen stemmen aangenomen, acht landen onthielden hun goedkeuring: Polen, Wit-Rusland, Tsjecho-Slowakije, Oekraïne, Joegoslavië, Zuid-Afrika, Saoedi-Arabië en de Sovjetunie.
2 Niet minder dan 28 documenten van de internationale mensenrechten bevatten bepalingen die betrekking hebben op de vrijheid van religie of overtuiging.
3 Civil and Political Rights, Including Religious Intolerance: Report submitted by Mr. Abdelfattah Amor, Special Rapporteur, in accordance with Commission on Human Rights resolution 1998/18. U.N. Doc. E/CN.4/1999/58 (1999).
4 Het Human Development Report van het United Nations Development Programme 2004 getiteld: “Cultural Liberty in Today’s Diverse World,” erkent voor het eerst in haar 15 -jarig bestaan culturele vrijheid als een “essentieel onderdeel van menselijke ontwikkeling” en bevestigt het “grote belang van religie voor de identiteit van mensen”. Het is opmerkelijk dat de analyse van menselijke ontwikkeling via de Human Development Reports zich ontwikkelt heeft van een voornamelijk materialistische benadering gericht op rijkdom en inkomen, naar de aanvaarding van het concept van ontwikkeling als de uitbreiding van de vrijheden van de mens. Even belangrijk was de uitgave van de jaarlijkse Arab Human Development Reports, dat een baanbrekend werk van Arabische wetenschappers op dit gebied betekent. In het in brede kring gelezen
2002 Report wordt vrijheid gezien als zowel de “zekerheidsstelling als het doel” van menselijke ontwikkeling en mensenrechten, en selecteert vrijheid als een eerste voorwaarde voor ontwikkeling in de Arabische regio. Het 2004 Report, waarin de tekorten aan vrijheid en goed bestuur in deze regio worden besproken, onderzoekt de religieuze, wettelijke en politieke structuren die de vrijheden van mensen belemmeren en roept op tot onmiddellijke actie om met voorrang “het beëindigen van alle vormen van discriminatie van elke minderheidsgroep” aan te pakken.
5 2005 World Summit Outcome, U.N. Doc. A/60/L.16 Universal Declaration of Human Rights, Article 18, supra note 1.
7 Een niet derogeerbaar recht is niet onderworpen aan regeringsbesluiten, zelfs niet tijdens een nationale noodtoestand.
8 De vrijheid om van geloof of overtuiging te veranderen is sinds de Verklaring niet in enig internationaal document met zulke helderheid verwoord. Bijvoorbeeld: the International Covenant on Civil and Political Rights (1966) geeft het individu de vrijheid “om een religie of overtuiging van zijn keuze te hebben of aan te nemen”; the International Covenant on Economic, Social, and Cultural Rights (1966) garandeert dat de rechten in het Covenant “zonder enige vorm van onderscheid m.b.t. religie zullen worden toegekend”; the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women (1979) roept politieke partijen van landen op alle aangewezen maatregelen te nemen om te garanderen dat vrouwen” mensenrechten en fundamentele vrijheden kunnen hanteren en genieten op een basis van gelijkwaardigheid met mannen”; the Convention on the Rights of the Child (1989)bevestigt het “recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en geloof”; the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (1948) sluit in zijn definitie van genocide handelingen in “die tot doel hebben … een nationale, etnische, raciale of religieu ze groepering te vernietigen”. Met name in regionale verdragen, zoals the American Convention on Human Rights (1969) en the European Convention on Human Rights (1950) is de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen uitdrukkelijk vastgesteld.
9 Declaration on the Elimination of All Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief, U.N. Doc. A/36/55 (1981). De verklaring bevestigt de “vrijheid een religie of overtuiging van zijn keuze aan te hangen, en de vrijheid deze individueel of gemeenschappelijk met anderen , in het openbaar of privé, te tonen door de eredienst, het onderhouden van de geboden, het uitoefenen van de praktijken en het onderrichten .” Het is jammer dat deze Verklaring nog niet de status van een wettelijk bindend Verdrag heeft gekregen.
10 Human Rights Committee, General Comment 22, Article 18, U.N. Doc. HRIGEN1Rev.1 at 35 (1994). De blijvende centrale onderdelen van dit recht bevatten: het recht van ouders, wettelijke status, grenzen aan toegestane regeringsbeperkingen, en niet derogeerbaarheid.
11 Mondiale conferenties, Verklaringen en Actieprogramma´s die het recht op vrijheid van religie of overtuiging hebben bevestigd zijn: Declaration on the Elimination of all Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief (1981), Vienna Declaration and Programme of Action (1993), Copenhagen Declaration and Programme of Action (1995); the United Nations Millennium Declaration (2000); Millennium World Peace Summit -- Commitment to Global Peace (200 0); Durban Declaration and Programme of Action (2001).
12 General Comment 22 (supra note 10) stelt dat “ de beoefening en het onderrichten van religie of overtuiging ook de handelingen inhoudt die voor religieuze groepen een wezenlijk deel uitmaken van het afhandelen van hun primaire zaken, zoals de vrijheid om hun religieuze leiders, priesters en leraren te kiezen, de vrijheid seminaries of religieuze scholen op te richten en de vrijheid religieuze teksten of publicaties op te stellen en te publiceren.” The 1981 Declaration on the Elimination of All Forms of Intolerance and Discrimination Based on Religion or Belief stelt uitdrukkelijk het recht om zijn geloof te onderrichten vast.
13 Universal Declaration of Human Rights, Article 29, supra note 1. The International Covenant on Civil and Political Rights stelt eveneens grenzen vast voor beperkingen “zoals beschreven in de wet en nodig om de openbare veiligheid, gezondheid, of moraal of de fundamentele richten en vrijheden van anderen te beschermen.
14 Verandering van identiteit als gevolg van bekering vormt geen schending van de individuele mensenrechten. Eerder is de wens om een identiteit te behouden die wettelijke bescherming vereist. Evenzo kunnen landen niet als reden gebruiken dat ze bepaalde tradities, religies of ideologieën willen beschermen om de vrijheid van religie of overtuiging te beperken.
15 Beperkingen op basis van het behoud van ‘de moraal’ zijn de meest controversiële en lenen zich voor misbruik, daar het ene op religie gebaseerde prin cipe kan worden gebruikt om een andere religieuze overtuiging te onderdrukken. The Human Rights Committee's General Comment 22 verzekert dat “elke beperking van de bescherming van de vrijheid van religie of overtuiging gebaseerd moet zijn op principes die niet uitsluitend op een enkele traditie berusten” supra note 10.
16 Landen hebben ook algemene bezwaren op gehele Verdragen uitgevaardigd, gebaseerd op de toepassing van de religieuze wet in dat land. Dit is onverenigbaar met Artikel 18 van the International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR), dat beperkingen vaststelt die door de wet verboden worden en “nodig zijn om de openbare veiligheid, orde, gezondheid, of moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen te beschermen.” Verder merkt de Committee on Human Rights in zijn General Comment on Article 18 of the ICCPR op dat elke beperking van de vrijheid om blijk te geven van een religie of overtuiging om reden van de bescherming van de moraal “gebaseerd moet zijn op principes die niet uitsluitend op een enkele traditie berusten.”
17 Het International Covenant on Civil and Political Rights verbiedt elke verdediging van nationale, raciale, of religieuze haat die een stimulans tot discriminatie, vijandigheid of geweld bevat.” Zoals vereist wordt in de Convention Against Discrimination in Education (1960) van de United Nations Educational Scientific and Cultural Organization (UNESCO), moeten landen eveneens diegenen veroordelen en krachtig sancties opleggen die, in de naam van religie, het onderwijs en de media gebruiken om de vrijheid van geweten te onderdrukken en verdeeldheid, haat, terrorisme, geweld en bloedvergieten te stimuleren.
18 De vorige Speciale Rapporteur over Vrijheid van Religie of Overtuiging, Abdelfattah Amor, legde de nadruk op onderwijs – vooral mensenrechten – als een hoofdbestanddeel van de vestiging van een cultuur van tolerantie en non - discriminatie. Dhr. Amor riep de International Consultative Conference on School Education in relation with Freedom of Religion and Belief, Tolerance and Non-discrimination van 2001 bijeen en riep de deelnemers op een wereldwijde strategie te ontwerpen om onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van religie of overtuiging te bestrijden. (U.N. Doc. E/CN.4/1999/58).
19 Civil and Political Rights, Including Religious Intolerance, supra note 3.
20 Ibid., 125 (a).21 De VN is terughoudend geweest in het identificeren van religieus fanatisme als een bron van terrorisme, en verwees er indirect naar, zoals bijvoorbeeld, “ terrorisme gemotiveerd door intolerantie of extremisme” (S/RES/1373 (2001)). Zelfs de verschillende resoluties die door de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Commissie voor de Rechten van de Mens werden uitgevaardigd in reactie op de terroristische handelingen van 11 september 2001, lieten na religieus fanatisme aan te wijzen als de drijfkracht achter deze handelingen.
22 Tahzib-Lie, Bahia G. (2004). "Dissenting Women, Religion or Belief, and the State: Contemporary Challenges that Require Attention." In Lindholm, T., Durham, W. Cole Jr., Tahzib -Lie, Bahia G. (Eds.) Facilitating Freedom of Religion or Belief: A Deskbook . Oslo, Norway: Martinus Nijhoff Publishers.
23 Slechts een klein deel van de lidstaten is ooit gecontroleerd op de naleving van de artikelen van de Declaration on the Elimination of All Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief (1981).